Joost van der Heijden, zondag 9 oktober 2016
De afgelopen decennia zijn veel Italiaanse regio's en gemeenten delen van hun territoir gaan reserveren voor toeristische activiteiten, met de
bedoeling het toerisme en daarmee ook de werkgelegenheid te bevorderen. Het ging daarbij meestal om weinig productieve agrarische gebieden. Daarvan
werd de bestemming dan gewijzigd van 'agraria' in 'turistica ricettiva' en vervolgens konden er hotels en vakantieparken worden gerealiseerd (alsmede
campings en strandvoorzieningen et cetera). De ontvangstcapaciteit, en met name het aantal bedden, zou daardoor toenemen, waardoor de betreffende
gebieden meer toeristen zouden kunnen ontvangen, met als gevolg meer werkgelegenheid – met name in de horeca – en meer inkomsten voor de gemeente uit
onroerendezaak- en toeristenbelasting. Van die ontwikkeling was met name sprake in skigebieden in het noorden (Valle d'Aosta en Dolimiti) en
strandgebieden in het zuiden (Calabrië, Apulië en Sardinië). Dat heeft direct tot interesse van projectontwikkelaars geleid. Die konden de grond vaak
relatief goedkoop inkopen en er vanwege de schaalgrootte tegen lage kosten bouwen. En dat in de wetenschap dat er op de markt, zowel binnen als
buiten Italië, veel vraag was naar huizen en appartementen in de betreffende gebieden, zowel van kopers en huurders als van touroperators. Wat het
voor de ontwikkelaars extra aantrekkelijk maakte, was dat de overheid de uitvoering van veel projecten middels subsidie en belastingsfaciliteiten
wilde ondersteunen. Kortom, voor hen een gouden kans op een winstgevende investering en voor de kopers de mogelijkheid om tegen redelijke prijzen een
huis of appartement te kopen in toeristisch aantrekkelijke gebieden. Het werd voor alle betrokkenen nog gunstiger toen de betreffende gebieden
ontsloten werden door lowcost-vliegmaatschappijen. Maar leidde dit ook tot de door de overheid beoogde verbetering van de werkgelegenheid? In het
begin wel, met name tijdens de bouwfase, maar later, nadat de bouw was voltooid en de structuren in gebruik waren genomen, veel minder. De reden was
dat er weinig hotels werden gebouwd en hoofdzakelijk vakantieparken en dat het benodigde personeel in die parken beperkt was tot enkele
receptiemedewerkers, een tuinman en eventueel een badmeester. Ook de lokale horeca trok er niet veel profijt van, omdat de huizen en appartementen
doorgaans eigen keukens hebben waardoor de bewoners ervan niet het huis uit hoeven om te gaan eten.
Al snel ontstond er voor de huizen en appartementen in de parken ook belangstelling bij de bewoners van de betreffende gebieden. Met name bij lokale
inwoners die op zoek waren naar eigen vaste woonruimte maar die niet konden vinden. Omdat die er niet was of omdat de huizen die er wel waren voor
hun neus werden weggekocht door kopers van buiten die prijzen konden betalen die voor hen niet waren weggelegd.
Voor de ontwikkelaars was de verkoop aan de lokale bevolking een goede manier om van nog niet verkochte huizen en appartementen af te komen. Dat de
lokale bevolking de huizen vaak niet voor vakantiedoeleinden kocht, maar als immobile residenziale om daarin 'vast' te gaan wonen, was voor veel
ontwikkelaars geen reden om van de verkoop aan hen af te zien. Die praktijk, waarbij de huizen voor een andere dan de door de overheid voorgeschreven
toeristische bestemming worden gebruikt, werd al snel bij de overheid bekend. Die moest dat tegengaan omdat het vooropgezette doel (het bevorderen
van toerisme en daarmee werkgelegenheid) anders niet zou worden gehaald en ook om speculatie en verspilling van subsidiegelden en
belastingfaciliteiten te voorkomen. De regering heeft daarom wetgeving ingevoerd die de verkoop en het gebruik voortaan aan regels bindt. Bij
overtreding van die regels zijn zowel de koper als de verkoper strafbaar en kan de overheid de eigendom van de betreffende zaken opeisen. Omdat
kopers van huizen en appartementen in vakantieparken van die regels op de hoogte moeten zijn, zal ik die in een volgende column toelichten.
Joost van der Heijden - Advocaat, gespecialiseerd in Italië